DE ADVOCAAT (V)

De advocaat als taalvirtuoos

De taal is hét instrument van de advocaat. De taal gebruikt hij om afspraken vast te leggen, adviezen uit te brengen, processtukken te schrijven, sommatiebrieven te sturen, een pleidooi te houden of gesprekken met cliënten of wederpartijen te voeren, declaraties te versturen, kortom: om zijn vak uit te oefenen. Voor velen is wat advocaten opschrijven maar moeilijk te doorgronden. Dat komt onder meer doordat wet- en regelgeving nogal formeel en in indirecte vorm zijn geformuleerd, terwijl gebruik wordt gemaakt van tal van abstracte begrippen. Slechts een paar voorbeelden uit duizenden om dit te illustreren.

Het is verboden een fiets te stelen. Vertaald in juridisch jargon wordt dit: Hij die enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort wegneemt, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, wordt, als schuldig aan diefstal, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.

Een ‘schip’ in de zin van ‘Landsverordening aansprakelijkheid olietankschepen’ wordt in artikel 1 als volgt omschreven: “alle zeeschepen en andere zeegaande vaartuigen, van welk type ook, gebouwd of aangepast voor het vervoer van olie in bulk als lading, met dien verstande dat een schip dat olie en andere soorten lading kan vervoeren alleen als schip wordt beschouwd, wanneer het daadwerkelijk olie in bulk als lading vervoert en tijdens iedere reis na een zodanig vervoer, tenzij wordt aangetoond dat het geen residuen van zulk vervoer van olie aan boord heeft”.

In de ‘Landsverordening regelende de uitoefening van de geneeskunde’ wordt onder het verlenen van raad of bijstand in de uitoefening van de geneeskunde begrepen: “het als beroep onderzoeken van een orgaan of een deel van het menselijk lichaam, welk orgaan of welk deel in zijn werking tekort schiet of een ander gebrek vertoont, zomede het als beroep aanraden van een middel om aan een zodanig tekort of gebrek tegemoet te komen”.

Het Europese recht is, hoezeer op zichzelf een bijzonder serieuze aangelegenheid, een bron van inspiratie voor cabaretiers. Op 15 juni 1988 is door de Commissie van de Europese Gemeenschappen de – inmiddels per 1 juli 2009 weer ingetrokken – Verordening (EEG, nr. 1677/88) tot vaststelling van kwaliteitsnormen voor komkommers vastgesteld. De achtergrond van deze Verordening was een serieus probleem. De Lidstaten van de Europese Unie hadden allemaal zo hun eigen normen en kwaliteitsklassen voor komkommers. Zij weigerden echter komkommers met een bepaalde kromming uit andere lidstaten een gepaste kwaliteitsklasse toe te kennen, zodat die niet ingevoerd mochten worden. Dit gebeurde uiteraard om de eigen markt van buitenlandse komkommers af te schermen; een vorm van protectionisme dus. Het resultaat daarvan was commerciële schade bij producenten en groothandelaren, waarop politieke druk volgde die uiteindelijk de Europese Commissie heeft doen besluiten om de normen dan maar zelf vast te stellen. De Verordening had blijkens artikel I van de Bijlage betrekking op “komkommers van de variëteiten (cultivars) afgeleid van Cucumis sativus L., bestemd voor levering in verse toestand aan de consument met uitzondering van voor industriële verwerking bestemde komkommers en voor augurken”.

Vervolgens werden er allerlei eisen aan komkommers gesteld, zoals: komkommers (a) moesten heel zijn; (b) vers van uiterlijk zijn; (c) vrij zijn van abnormale uitwendige vochtigheid, en (d) moesten voldoende ontwikkeld zijn, maar mochten geen verharde zaden hebben. Voor verschillende klassen komkommers golden dan weer verschillende eisen, waarvan hier worden vermeld dat komkommers uit Klasse 1 vrij goed gevormd en vrijwel recht moesten zijn (maximum hoogte van de kromming: 10 mm per 10 cm lengte van de komkommer) en dat kromme komkommers slechts werden toegelaten, indien zij alleen geringe kleurafwijkingen vertoonden; een ander gebrek of een andere afwijking in vorm dan een kromming werd niet toegestaan.

Er was ooit een richtlijnvoorstel om de delen van schoenen te definiëren, in de wandelgangen de halve zolenrichtlijn genoemd, maar dat voorstel is uiteindelijk ingetrokken, omdat niemand de toegevoegde waarde daarvan inzag.

Het gebruik van technische begrippen heeft uiteraard ook een nuttige functie, ook al wordt er soms wat overdreven. Zo hebben veel juridische begrippen een min of meer vaststaande inhoud, zodat bij het gebruik daarvan kan worden volstaan met het noemen van die term in plaats van het geven van een omschrijving. Het begrip ‘onrechtmatige daad’ is daarvan een voorbeeld. Het gebruik van jargon vereenvoudigt de communicatie tussen vakgenoten. Maar daarin schuilt ook een paradoxaal element: wat verhelderend is voor de één (de vakgenoot), kan verhullend zijn voor de ander (de leek). Een advocaat moet niet alleen met vakgenoten kunnen communiceren, hij heeft evenzeer de taak om op begrijpelijke wijze aan leken (en dat zijn cliënten doorgaans) te kunnen uitleggen waar het om gaat. Behandelt hij zaken voor cliënten die flink in de penarie zitten, dan zal hij bovendien nog de nodige compassie aan de dag moeten leggen. Maar daaraan zal, evenals aan tal van andere aan het advocatenberoep verbonden aspecten, hier verder geen aandacht worden besteed.

Opvallend is dat processtukken van advocaten, die uiteraard in naam van hun cliënt worden uitgebracht, dikwijls nogal absoluut aandoende oordelen bevatten die niet zelden zijn gespeend van iedere nuancering. Daarbij worden dan alleen die feiten genoemd en alleen die wetsartikelen of gedeelten van literatuur en jurisprudentie aangehaald, waarvan zij menen dat die aan de schraging en overtuigingskracht van hun betoog een bijdrage leveren (probatio). Zij richten zich dus slechts op een deel van de hen bekende werkelijkheid, waarbij het aan de (advocaat van de) wederpartij (of het Openbaar Ministerie in een strafzaak) wordt overgelaten om van al hetgeen hem bekend is datgene te gebruiken waarvan hij dan weer denkt dat het zijn positie ten goede komt en het betoog van de wederpartij ontkracht (refutatio). Dat blijft toch, hoe begrijpelijk ook vanuit tactisch-processueel perspectief, een merkwaardige gang van zaken.

Het is in dat verband van belang te onderkennen dat bijvoorbeeld hetgeen in een civiele procedure door de rechter als feit wordt vastgesteld, niet noodzakelijk met de werkelijkheid daarbuiten correspondeert. Dit kan aan de hand van een eenvoudig voorbeeld worden gedemonstreerd. Als de eisende partij heeft gesteld dat de gedaagde partij zijn bankstel en zijn salontafel heeft beschadigd toen hij vol razernij door zijn huis stormde, terwijl in werkelijkheid alleen het bankstel beschadigd is geraakt, dan zal de rechter als feit vaststellen dat én het bankstel én de salontafel beschadigd zijn geraakt wanneer de gedaagde partij dat wat de eisende partij heeft gesteld niet (voldoende) heeft weersproken. Wanneer de rechter dus in zijn uitspraak feiten vaststelt, dan gaat het niet om het in absolute zin vaststellen van die feiten, maar om het in relatieve zin vaststellen daarvan. Deze feiten worden dus voor ‘waar’ gehouden in het geschil dat partijen verdeeld houdt. En dat is geen zinloze, maar juist een zinvolle exercitie, omdat een voldoende onbetwist feitelijk substraat nodig is om tot een beslissing in dat geschil te kunnen komen.

Uit het voorgaande moet overigens niet de conclusie worden getrokken dat de civiele rechter niet in de materiële waarheid geïnteresseerd is; maar de omvang van het debat wordt in hoofdzaak door de partijen bepaald en het beginsel van de lijdelijkheid legt aan de rechter nu eenmaal zekere beperkingen op. Ondanks die beperkingen zal de rechter in een geval waarin hij evident twijfelt aan een gesteld, maar niet weersproken ‘feit’, daar hoogstwaarschijnlijk toch wel iets mee doen, bijvoorbeeld bij het formuleren van een bewijsopdracht.

Er zijn ook nogal wat advocaten, in het verleden meer dan nu, die zich, wellicht uit ijdelheid, van bolbillig cherubijns bedienen. Hoogdravend taalgebruik mag dan wellicht de eigen cliënt en anderen buiten het rechtsbedrijf imponeren, een garantie voor de goede afloop van de zaak is daarmee niet gegeven. In het recht komt het aan op de kracht van argumenten, niet op hun cosmetische verschijning, al moet direct worden toegegeven dat een taaluiting (de inhoud van de boodschap) die helder en aantrekkelijk is vormgegeven, verre is te prefereren boven een onsamenhangende brei van woorden, vooral als een dergelijke brei nog het meeste wegheeft van een speurtocht. Wie een ander wil trachten te overtuigen moet zoveel mogelijk zijn gedachtegang inzichtelijk maken.

De kunst van het spelen met taal, een virtuositeit waarover veel advocaten in meer of mindere mate beschikken, maakt hen echter nog niet tot literaire grootmeesters. Door de studie die zij hebben gevolgd en het beroep dat zij dag in, dag uit uitoefenen, waarin zij bij voortduring en intensief met formeel taalgebruik worden geconfronteerd, ontbreekt het ook bij niet-juridische teksten van advocaten vaak aan sprankeling, authenticiteit, originaliteit en gevoel.

Karel Frielink

(10 juli 2013)
.

Comments are closed.