AMERICA MOVIL ZIET AF VAN BOD OP KPN

Moet KPN in Nederlandse handen blijven?

Op NU.nl las ik het bericht dat het Mexicaanse telecombedrijf América Móvil, het concern van de miljardair Carlos Slim, afziet van een bod op het Nederlandse bedrijf KPN. In het bericht staat: “Het bedrijf wijst in een melding aan de Mexicaanse beursautoriteiten op de beschermingswal die de Stichting Preferente Aandelen B KPN heeft opgeworpen en op de gesprekken die met het Nederlandse bedrijf zijn gevoerd. Daaruit is volgens América Móvil gebleken dat het onmogelijk zal zijn om meer dan 50 procent van de stemmen bij KPN in handen te krijgen. Daardoor heeft het volgens het bedrijf geen zin om het bod door te zetten.

Nadat enkele maanden geleden het bod bekend was geworden kwamen er vrijwel direct reacties vanuit de politiek. SP-leider Emile Roemer bijvoorbeeld was bijzonder verheugd over de actie van de Stichting Preferente Aandelen B KPN, die een calloptie uitoefende waardoor de Stichting 49,9 procent van het totale stemrecht in handen kreeg (een beschermingsconstructie maar ook wel gifpil genoemd). Volgens Roemer gaat het bij KPN om zo’n belangrijke industrie dat die in Nederlandse handen moet blijven.

Waarom eigenlijk? En welke handen bedoelt Roemer dan? Ik vermoed dat hij staatshanden bedoelt, of op zijn minst door de staat gecontroleerde handen. De stelling dat een controlerend aandelenbelang in een groot in telecommunicatie gespecialiseerd bedrijf in handen van de Nederlandse staat moet blijven, berust op een verkeerde gedachtegang. Ik zal mijn stelling hierna toelichten. Voor het gemak noem ik KPN maar even een staatsvennootschap.

De staat (de overheid) heeft verschillende taken en ook verschillende petten. Eén van de taken van de staat is bijvoorbeeld om ervoor te zorgen dat basisbehoeften (water, brood, electriciteit) zoveel mogelijk betaalbaar blijven. De (Nederlandse) Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie kan, als de ministerraad het met hem eens is, op grond van de Prijzenwet maximumprijzen vaststellen wanneer – als gevolg van een zich plotseling voordoende noodsituatie van de nationale economie, veroorzaakt door een of meer schoksgewijs optredende factoren – sprake is van een zodanig versnellende inflatie dat het nemen van een zodanige maatregel is vereist.

Stel dat een dergelijke noodsituatie zich voordoet, dan kan de Minister bijvoorbeeld maximumprijzen voor brood vaststellen. De staat hoeft dus niet de broodproductie te nationaliseren (of daarin een controlerend aandelenbelang te nemen) om te waarborgen dat deze eerste levensbehoefte betaalbaar blijft, maar zij kan dat doen door middel van prijsregulering. Prijsregulering kennen we bijvoorbeeld ook in de zorg.

En met dat voorbeeld zijn we bij de kern van mijn betoog. Welke activiteiten moet de staat tot haar taken rekenen (en in welke vorm) en welke kunnen aan de markt worden overgelaten (al dan niet met regulering)? Daar waar publieke belangen in het geding zijn, behoort het waarborgen daarvan plaats te vinden via wet- en regelgeving, subsidies, concessievoorwaarden enz. en niet door het uitoefenen van aandeelhoudersrechten, en al helemaal niet wanneer dat in een zekere beslotenheid gebeurt. Als de telecomsector als een zeer wezenlijke ‘industrie’ wordt aangemerkt, dan kan de staat volstaan met publiekrechtelijke wet- en regelgeving om tot de noodzakelijke regulering te komen, en hoeft de staat niet enig (direct of indirect) aandelenbelang in de grootste speler op die markt te hebben.

Dat zich soms bijzondere situaties kunnen voordoen hebben we gezien bij de bankencrisis, waarbij de Nederlandse staat aandeelhouder werd van ABN Amro Bank en Fortis Bank Nederland (die in 2010 fuseerden). Maar het uitgangspunt daarbij is dat de staat deze aandelen op termijn weer zal afstoten. Er is geen reden deze aandelen tot in lengte van jaren in handen van de staat te houden.

Naar mijn mening behoren staatsvennootschappen bestuurd en aangestuurd te worden vanuit het perspectief van zakelijkheid, dus commercieel. Voor het bewaken van publieke belangen heeft de staat, als gezegd, het instrument van wet- en regelgeving, waarbij bovendien de nodige procedurele waarborgen zijn ingebouwd en openbaarheid een leidend beginsel is. Als de staat, om maar een voorbeeld te noemen, doet aan prijspolitiek, dan moet dat door middel van wet- en regelgeving en niet via de band van het aandeelhouderschap. Wat dat betreft is het enige ‘publieke’ aan het aandeelhouderschap van de staat dat het uiteindelijk gaat om ‘publieke middelen’.

Het voorgaande laat onverlet dat de staat als aandeelhouder, gelijk iedere andere aandeelhouder, natuurlijk wel invloed op het beleid van een NV kan uitoefenen, bijvoorbeeld om algemeen overheidsbeleid in praktijk te brengen. Denkbaar is bijvoorbeeld dat de staat in de doelomschrijving van de NV laat opnemen dat de NV haar activiteiten zoveel mogelijk zal uitoefenen vanuit het perspectief van ‘duurzaam ondernemen’.

Het feit dat KPN voor Nederland zo belangrijk wordt gevonden, rechtvaardigt mijns inziens niet de gevolgtrekking dat KPN dus in “Nederlandse (aandeelhouders)handen” moet blijven. Dit soort ‘nationalisme’ is niet van deze tijd.

Karel Frielink
(advocaat)

16 oktober 2013
.

Ps
Graag verwijs ik naar A.W.A. Boot, ‘Overheid als aandeelhouder: een economisch perspectief’, in: Kenniscentrum voor Ordeningsvraagstukken; D. Blokland [et al.] (red.) Publieke belangen en aandeelhouderschap: essays over de borging van publieke belangen door publiek aandeelhouderschap, Den Haag: Ministerie van Economische Zaken 2006, p. 48-70.

Comments are closed.