DE RECHTER GEWRAAKT?

De rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn

Een procespartij kan zich erg ongelukkig voelen met de rechter die zijn zaak behandelt. Dat wil niet zeggen dat hij de rechter daarom kan wraken en door een andere rechter kan laten vervangen.

Een wrakingsgrond moet gelegen zijn in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op (de persoon van) de rechter die de zaak behandelt. Bij een beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van de rechter dient voorts het uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (zie bijvoorbeeld het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9141).

De Centrale Raad van Beroep in Nederland mocht over een wrakingsverzoek oordelen en heeft daarover op 28 april 2014 uitspraak gedaan (ECLI:NL:CRVB:2014:1417).

Verzoeker legt aan zijn verzoek om wraking ten grondslag dat mr. X (een rechter), tijdens het onderzoek ter zitting, vragen heeft gesteld waaruit bevoordeling van de tegenpartij zou blijken en verzoeker zich onder druk voelt gezet. Aan verzoeker wordt volgens hem het recht op een inhoudelijke behandeling van de zaak ontnomen en aan zijn geloofwaardigheid wordt getwijfeld. Ook heeft verzoeker gewezen op het feit dat mr. X lid is van “de tuchtcommissie”.

De Raad overweegt dat het stellen van kritische vragen tot de taak van de rechter behoort. In de procedure gaat het onder meer om de vraag of het door hem gemaakte bezwaar ontvankelijk is. Om die reden is het ook aangewezen dat daarover vragen worden gesteld, aldus de Raad. Uit het enkele feit dat deze (kritische) vragen worden gesteld kan geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid of vooringenomenheid van de rechter worden afgeleid.

Uit de door mr. X gegeven reactie op het wrakingsverzoek en uit het op www.rechtspraak.nl gepubliceerde register “beroepsgegevens en nevenbetrekkingen rechterlijke macht” blijkt dat mr. X lid is van de tuchtcommissie van de Koninklijke Nederlandse Hockey Bond. Volgens de Raad valt niet in te zien hoe dat lidmaatschap in het onderhavige hoger beroep de door verzoeker geuite vrees voor belangenverstrengeling tot gevolg kan hebben. Het verzoek om wraking wordt dan ook afgewezen.

In een andere zaak heeft de Centrale Raad van Beroep eveneens op 28 april 2014 uitspraak gedaan (ECLI:NL:CRVB:2014:1416).

De procespartij (verzoeker) heeft meerdere wrakingsverzoeken gedaan, die allemaal zijn afgewezen. Hij heeft aan zijn nieuwe verzoek om wraking ten grondslag gelegd dat zijn eerdere verzoeken om wraking in deze hoger beroepen niet door onafhankelijke rechters zijn behandeld. Verzoeker meent dat de behandeling van zijn verzoeken dient plaats te vinden door (straf)rechters van een ander college dan de Raad. Voorts heeft verzoeker herhaald dat mr. Y (een rechter) lid is van een criminele organisatie.

De Raad stelt vast dat verzoeker geen feiten of omstandigheden heeft voorgedragen die pas na de eerdere verzoeken aan hem bekend zijn geworden. Met andere woorden: aan het nieuwe verzoek liggen geen nieuwe feiten of omstandigheden ten grondslag.

Gelet op de eerdere en thans aangevoerde gronden, is volgens de Raad de conclusie gerechtvaardigd dat verzoeker misbruik maakt van de bevoegdheid wrakingsverzoeken in te dienen. De Raad heeft tevens bepaald dat een volgend verzoek van verzoeker om wraking van mr. Y in deze hoger beroepen niet in behandeling wordt genomen.

Karel Frielink
(advocaat)

(29 april 2014)

.

Comments are closed.