WELKE RECHTER BINNEN HET KONINKRIJK IS BEVOEGD?

Hoe moet de rechter bepalen of hij rechtsmacht heeft?

Bij arrest van 2 mei 2014 heeft de Hoge Raad geoordeeld over de vraag naar de interregionale rechtsmacht van de rechter (ECLI:NL:HR:2014:1063). Het betrof een verzoek van een in Nederland wonende vader tot wijziging van de kinderalimentatie. Moeder en kind wonen in Curaçao. Het verzoek was ingediend bij de Rechtbank te ’s-Gravenhage. De eerdere alimentatiebeschikking was door het Gerecht in Curaçao gegeven.

Voor dit soort zaken ontbreken in het Koninkrijk geschreven regels ter bepaling van de interregionale bevoegdheid van de rechter. Er is dus geen gescheven regel op grond waarvan je kunt vaststellen of in dit geval de rechter te ‘s-Gravenhage of die te Curaçao bevoegd is, of eventueel allebei.

De Hoge Raad overwoog: “Op grond van art. 38 lid 3 Statuut voor het Koninkrijk (hierna: Statuut) kunnen bij rijkswet regels worden gesteld omtrent privaatrechtelijke onderwerpen van interregionale aard, indien omtrent deze regels overeenstemming tussen de regeringen van de betrokken landen bestaat. Een regeling bij rijkswet van de rechterlijke bevoegdheid in privaatrechtelijke zaken van interregionale aard is tot op heden niet tot stand gebracht. Bij gebreke van een dergelijke regeling dient de rechter in het Nederlandse deel van het Koninkrijk (hierna: het Rijk in Europa) evenals de rechter in Aruba, Curaçao en Sint Maarten, zijn bevoegdheid in privaatrechtelijke zaken van interregionale aard te bepalen door zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij hetgeen, naar het inzicht van de wetgever van het desbetreffende deel van het Koninkrijk, ter zake geldt op het nauw verwante terrein van het internationaal privaatrecht. Gelet op de in art. 1 lid 2 Statuut vermelde omstandigheden, dienen Bonaire, Sint Eustatius en Saba in dit opzicht op één lijn te worden gesteld met Aruba, Curaçao en Sint Maarten, zodat het hiervoor overwogene van overeenkomstige toepassing is op de rechter op die eilanden. Dienovereenkomstig zullen Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba hierna gezamenlijk worden aangeduid als het Caraïbische deel van het Koninkrijk.

De hiervoor bedoelde overeenkomstige toepassing van de regels van internationaal privaatrecht op gevallen van interregionale aard is door de Hoge Raad reeds aanvaard ten aanzien van het conflictenrecht (vgl. HR 25 november 1988, ECLI:NL:HR:1988:AD0528, NJ 1989/421, en HR 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD0663, NJ 2009/454). Zulks strookt ook met de opvatting van de minister van Justitie, die bij de totstandkoming van Boek 10 BW ervan heeft afgezien om een afzonderlijke regeling van het interregionaal privaatrecht op te stellen, maar – onder verwijzing naar de hiervoor genoemde rechtspraak – heeft opgemerkt dat dit niet wegneemt dat in een concreet geval de bepalingen van internationaal privaatrecht van Boek 10 BW voor analogische toepassing op gevallen van interregionale aard in aanmerking kunnen komen (zie Kamerstukken II 2009-2010, 32 137, nr. 3, p. 3).

Dit brengt volgens de Hoge Raad mee dat de rechter bij de beantwoording van de vraag of hem in een geval van interregionale aard rechtsmacht toekomt, zoveel mogelijk aansluiting dient te zoeken bij de bevoegdheidsbepalingen die voor hem gelden op het terrein van het internationaal privaatrecht.

Op grond van artikel 8 Alimentatieverordening (EG) nr. 4/2009 (PbEU 2009, L 7/1) oordeelt de Hoge Raad uiteindelijk dat de Nederlandse rechter in deze zaak geen rechtsmacht toekomt.

Voor wat betreft de gerechten in Aruba, Curaçao, St. Maarten en de BES-eilanden betekent deze uitspraak dat zij in een zaak van interregionale aard – het gaat dan om een interregionale rechtsverhouding, waarbij dus verschillende delen van het Koninkrijk der Nederlanden zijn betrokken – eerst moeten onderzoeken of er bevoegdheidsbepalingen in internationale verdragen zijn die op overeenkomstige wijze kunnen worden toegepast. Slechts indien blijkt dat dergelijke verdragsrechtelijke bevoegdheidsbepalingen ontbreken of zich niet voor overeenkomstige toepassing lenen, dient de rechter zijn rechtsmacht in een geval van interregionale aard te bepalen met overeenkomstige toepassing van de artikelen 95 en volgende van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

De vraag welke rechter van welk Caribisch deel van het Koninkrijk bevoegd is, wordt binnen dit Caribisch deel bepaald aan de hand van de regels inzake relatieve competentie van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zoals dit in het betreffende land of gebied van het Caribisch deel van het Koninkrijk geldt.

In artikel 103b Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering BES bijvoorbeeld, is bepaald dat als de artikelen 95 tot en met 103a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geen bevoegde rechter in eerste aanleg in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba aanwijzen, dat dan bevoegd is de rechter in eerste aanleg van de woonplaats van de eiser of een van de eisers en, bij gebreke daarvan, de rechter in eerste aanleg te Curaçao. Het gerecht in Curaçao fungeert dus als restrechter.

Karel Frielink
(advocaat)

(8 mei 2014)

.

Comments are closed.