DE WAARHEIDSPLICHT IN HET BURGERLIJK PROCES

Over procespartijen en procestactiek

Hij liegt!”. “Nee, hij is juist degene die liegt ”. In procedures verschillen partijen doorgaans van mening over de feiten en beschuldigen zij elkaar over en weer van jokken. Soms wordt een procestactiek gebruikt om dat jokken aan te tonen. Stel dat u de eisende partij in een procedure bent en dat u beschikt over bewijs dat de wederpartij iets fout heeft gedaan. U houdt dat bewijs achter, maar stelt in die procedure wel die fout van de gedaagde aan de orde. Die gedaagde gaat mogelijk ontkennen, waarna u alsnog met dat bewijs op de proppen komt. De gedaagde staat er dan, zo gezegd, gekleurd op. Hij is in uw val gelopen en staat nu ten overstaan van de rechter als onbetrouwbaar te boek. Maar mag dat allemaal zomaar?

Liegen mag natuurlijk niet, al zullen feiten meestal wel ‘gekleurd’ worden gepresenteerd. Maar of die procestactiek is toegestaan hangt (civielrechtelijk) af van de vraag of de fout van de gedaagde en het bewijsstuk waarover u als eiser beschikt, tot de kern van het geschil behoren dat aan de rechter is voorgelegd.

In het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is namelijk vastgelegd dat partijen verplicht zijn de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig, naar waarheid en in een zo vroeg mogelijk stadium aan te voeren. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht, aldus de wet.

Het is dus niet toegestaan feiten te verdraaien. Het is ook niet toegestaan een zodanige selectie van de feiten te maken dat daardoor een verkeerde voorstelling van zaken wordt gegeven. En het is niet toegestaan om relevante feiten achter te houden of om die bewust pas heel laat in een procedure naar voren te brengen.

De verplichting gaat ook weer niet zover dat een partij alle voor hem nadelige feiten ook moet noemen, zolang zijn voorstelling van zaken maar niet leugenachtig wordt. De wet heeft het bovendien over partijen, zodat zowel de eisende als de verwerende partij zich aan deze regels moet houden. De wettelijke bepaling gaat bovendien verder dan enkel het verbieden van het (bewust) liegen.

Het belang van de regel is niet alleen gelegen in het pogen af te dwingen dat partijen de waarheid spreken, maar ook om in een zo vroeg mogelijk stadium van de procedure een goed beeld te krijgen over de vraag waar de procedure precies over gaat, en welke feiten voor de beoordeling van het geschil van belang zijn.

Een partij (laten we van de eiser uitgaan) kan uiteraard niet meer feiten noemen en stukken overleggen dan waarover hij beschikt. Het kan zijn dat juist de andere partij (de gedaagde) over voor de beslissing van de rechter van belang zijnde feiten (of stukken) beschikt.

De eiser is niet verplicht om (eerst) via een aparte procedure (die met de term exhibitieprocedure wordt aangeduid) stukken bij de gedaagde op te vragen. Hij kan in beginsel volstaan met aan te geven over welke informatie / stukken hij denkt dat de gedaagde beschikt en waarom kennisneming daarvan door de rechter van belang is. De gedaagde zal daarop dan moeten reageren. Mogelijk beschikt hij niet over die informatie / documenten. De gedaagde zou ook gemotiveerd kunnen aangeven dat die stukken voor de zaak niet relevant zijn. En de gedaagde kan ervoor kiezen de informatie wel, gedeeltelijk of niet in het geding te brengen.

In de wet staat dat als de genoemde verplichting niet wordt nageleefd, de rechter daaruit de gevolgtrekking kan maken die hij geraden acht. Er zijn allerlei gevolgtrekkingen denkbaar.

Als een partij een document waarover hij al lang beschikt pas heel laat in het geding brengt, zou de rechter kunnen besluiten om dat stuk buiten beschouwing te laten. Een partij die te laks is en te weinig doet om zijn stellingen te onderbouwen, loopt het risico een bewijsopdracht van de rechter te krijgen. En als het bewijsaanbod van die partij te vaag is om tot een bewijsopdracht te komen, kunnen zijn stellingen zelfs terzijde worden geschoven.

Terug naar de val die u heeft gezet. U bent verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig, naar waarheid en in een zo vroeg mogelijk stadium aan te voeren. Het gaat dus om de voor de beslissing van belang zijnde feiten, ofwel om de kern van het geschil. Als u met uw val die verplichting schendt kan dat in uw nadeel uitvallen. Maar vaak voeren partijen nog een heleboel meer aan dat weinig of niets met de kern van dat geschil te maken heeft, maar de andere partij in een negatief daglicht stelt. Voor dat soort ‘feiten’ geldt genoemde verplichting niet.

Over de morele vraag of het zetten van een val is geoorloofd, en over de voor de betrokken advocaat relevante vraag of dit tuchtrechtelijk door de beugel kan, moet u zelf maar eens goed nadenken. In dit stuk gaat het alleen over het burgerlijk procesrecht.

Karel Frielink
(advocaat)

(23 augustus 2014)

.

Comments are closed.