AANSPRAKELIJKHEID VAN DE COMMANDITAIRE VENNOOT

De Hoge Raad mag zich erover uitlaten

Eerst een stukje Nederlands recht. Een commanditaire vennootschap (CV) is een contractuele rechtsbetrekking tussen twee of meer (rechts)personen tot uitoefening van een bedrijf onder gemeenschappelijke naam, waarbij op basis van inbreng vermogensrechtelijk voordeel wordt nagestreefd. De CV (met meerdere beherende vennoten) is dan ook een bijzondere vorm van de vennootschap onder firma (VOF). Die bijzonderheid bestaat hierin, dat de bedrijfsuitoefening mede voor rekening van één of meer stille vennoten (commandieten) geschiedt, die slechts risico lopen tot het bedrag van hun inbreng. De CV wordt dan ook wel ‘vennootschap bij wijze van geldschieting’ genoemd.

Op grond van artikel 20 lid 2 Wetboek van Koophandel Nederland (WvK-NL) is de commanditaire vennoot niet bevoegd om namens de CV bestuurs- en beschikkinghandelingen te verrichten. In dat verband wordt doorgaans over het beheers- of bestuursverbod gesproken. Een commanditaire vennoot moet zich strikt houden aan de regel dat hij zich van bestuurs- en beschikkingshandelingen dient te onthouden. Hij mag niet ten name van of uitdrukkelijk voor rekening van de CV naar buiten optreden. Hij mag zelfs niet krachtens een hem door de beherend vennoot verstrekte volmacht extern optreden.

Overtreding van dit verbod leidt tot hoofdelijke aansprakelijkheid voor alle schulden en verbintenissen van de CV (art. 21 WvK-NL), ook die welke betrekking hebben op de periode vóórdat hij in strijd met het verbod handelde. Voor de toepassing van het verbod is niet relevant of de wederpartij van de CV wist dat hij met een commanditaire vennoot handelde en dus wist dat deze slechts tot het bedrag van zijn inbreng aansprakelijk is.

Het gebeurt niet vaak, maar van een uitspraak van het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch van 6 mei 2014 (ECLI:NL:GHSHE:2014:1276) is op 30 januari 2015 cassatie in het belang der wet ingesteld (ECLI:NL:PHR:2015:46). Dat wil zeggen dat partijen niet zelf cassatie hebben ingesteld, maar dat de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad dat heeft gedaan. Dat betekent ook dat de uitspraak van de Hoge Raad voor partijen in zoverre niet relevant is, dat tussen hen in het geschil dat zij hadden, de uitspraak van het Gerechtshof bindend blijft. Formeler gezegd: de Procureur-Generaal vordert “dat de Hoge Raad het bestreden arrest in het belang der wet zal vernietigen en zal verstaan dat de vernietiging geen nadeel zal toebrengen aan de rechten door betrokkenen verkregen ”.

De Procureur-Generaal verdedigt in zijn vordering tot cassatie in het belang der wet dat de omstandigheid dat de wederpartij van de commanditaire status op de hoogte is wel relevant behoort te zijn voor het antwoord op de vraag of de commanditaire vennoot het bestuursverbod van artikel 20 lid 2 WvK-NL heeft overtreden en als gevolg daarvan op grond van artikel 21 WvK-NL jegens de wederpartij hoofdelijk aansprakelijk is. Op grond van een uitvoerige (deels historische) analyse stelt hij dat het twijfelachtig is of de sanctie op overtreding van het bestuursverbod werkelijk als een strenge strafbepaling bedoeld is. Hij vervolgt:

Men kan art. 20/21 WvK ook als een derdenbeschermingsbepaling lezen die in het leven is geroepen om misbruik van de commanditaire status ten nadele van een onwetende wederpartij tegen te gaan. Het gaat dan om situaties waarbij de commanditaire vennoot in het licht van zijn beperkte aansprakelijkheid roekeloze of onverantwoorde handelingen verricht ten nadele van derden of dat de commanditair bij derden al dan niet bewust de indruk wekt of in stand laat dat hij met zijn gehele vermogen voor de schulden van de vennootschap staat en zich bij niet-nakoming door de vennootschap met succes achter zijn commanditaire status verschuilt. Voor zo’n meer soepele benadering zijn ook goede historische en rechtsvergelijkende argumenten aan te voeren. Daarbij komt nog dat, zo art. 21 WvK al als een strafbepaling moet worden aangemerkt, te betwijfelen valt of deze enig effect kan sorteren wanneer de beherend vennoot solvabel is, aangezien de commanditaire vennoot die het bestuursverbod heeft overtreden naar algemene opvatting regres kan nemen op de beherende vennoten voor hetgeen bij boven zijn inbreng uit hoofde van art. 21 WvK aan derden heeft betaald. In zo’n geval komt van een (zware) straf voor de commanditaire vennoot niets terecht.

Het woord is nu aan de Hoge Raad. In Curaçao is op 1 januari 2012 de Landsverordening personenvennootschap ingevoerd. In St. Maarten is dat op 1 april 2014 gebeurd. Bij ons is de CV niet langer geregeld in het Wetboek van Koophandel, maar in Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (de artt. 7:836 e.v. BW). Maar hoe zit het dan met de aansprakelijkheid van de commanditaire vennoot naar het recht van Curaçao en St. Maarten?

Bij ons bepaalt de wet dat de gewone vennoten van de commanditaire vennootschap hoofdelijk zijn verbonden voor de verbintenissen van de CV; de commanditaire vennoten zijn niet verbonden voor dergelijke verbintenissen.

Maar de wet bepaalt vervolgens dat een commanditaire vennoot die (i) al dan niet krachtens volmacht in naam van de CV handelt of (ii) door zijn handelen een beslissende invloed uitoefent op het optreden door de besturende vennoten namens de CV, tegenover derden hoofdelijk verbonden is voor de verbintenissen van de CV die ten tijde van zijn handelen of daarna zijn ontstaan, tenzij zijn handelen deze verbondenheid niet of niet ten volle rechtvaardigt.

Bij het onder (ii) genoemde punt moet bijvoorbeeld worden gedacht aan het geval van misbruik waarbij de positie van de besturende vennoten wordt uitgehold tot die van stromannen die bij hun optreden naar buiten volledig naar het pijpen moeten dansen van de commanditaire vennoten, aldus de Memorie van Toelichting (MvT).

De cassatieprocedure die nu loopt kan ook van belang zijn voor het geval hiervoor genoemd onder (i) wanneer een commanditaire vennoot zonder volmacht namens de CV handelt. Moet de rechter in een dergelijk geval de ruimte hebben om in zijn beoordeling te betrekken de vraag of het relevant is of de wederpartij van de CV op de hoogte was van de status van commanditaire vennoot?

Omdat de wet bij ons bepaalt dat de hoofdelijke verbondenheid (aansprakelijkheid) niet intreedt ingeval het handelen van de commanditaire vennoot “deze verbondenheid niet of niet ten volle rechtvaardigt ”, denk ik dat de rechter alhier de wetenschap van de derde in zijn oordeel zal mogen betrekken als een relevante factor.

De MvT geeft overigens ook aan dat het verbod niet betekent dat de commanditaire vennoot geen medezeggenschap zou kunnen doen gelden in de CV. Zo zal, tenzij anders is overeengekomen, zijn instemming nodig zijn voor ingrijpende, niet onder de normale exploitatie vallende beschikkingshandelingen voor rekening van de CV. En ook kan worden overeengekomen dat de commanditaire vennoot toezicht zal uitoefenen op het bestuur en dat hij voor bepaalde categorieën van ingrijpende externe handelingen van de besturende vennoten zijn goedkeuring of instemming moet geven.

Tenslotte vermeld ik nog dat als de naam van de commanditaire vennoot in de naam van de CV is opgenomen, de commanditaire vennoot hoofdelijk verbonden zal zijn voor de verbintenissen van de CV, ontstaan in de periode dat de CV deze naam voert. Dit geldt niet wanneer een vennoot van wie de naam in die van de CV voorkomt, commanditaire vennoot wordt (art. 7:837 lid 3 BW).

Karel Frielink
(advocaat)

26 februari 2015

.

Comments are closed.