AGENDERINGSRECHT VAN AANDEELHOUDERS

Geen verplichte consultatie aandeelhouders voor bepalen strategie

De Hoge Raad heeft op 20 april 2018 arrest gewezen in een langslepend geschil tussen twee Nederlandse vennootschappen: Boskalis Holding B.V. en Fugro N.V. (ECLI:NL:HR:2018:652).

Boskalis heeft als aandeelhouder van Fugro verzocht om een bepaald agendapunt ter stemming op te nemen in de agenda van de algemene vergadering van 30 april 2015. Het agendapunt had betrekking op door Fugro gehanteerde beschermingsconstructies (via twee Curaçaose vennootschappen) en de door Boskalis gewenste afschaffing daarvan. Fugro heeft geweigerd om het agendapunt in de agenda op te nemen als onderwerp waarover kan worden gestemd, maar was wel bereid om het onderwerp ter bespreking te agenderen.

Boskalis heeft vervolgens een kort geding aangespannen en gevorderd dat de rechter Fugro zou bevelen het agendapunt ter stemming op te nemen in de agenda van de eerstvolgende algemene vergadering van Fugro en in de toelichting bij de agenda van die vergadering een door Boskalis gegeven toelichting op te nemen. De vordering is in eerste aanleg en in hoger beroep geweigerd, waarna Boskalis in cassatie is gegaan.

Partijen waren het erover eens dat het onderwerp – de afschaffing van de beschermingsconstructies – niet behoort tot de bevoegdheden van de algemene vergadering. Wat Boskalis wilde was een stemming in de zin van een peiling van de standpunten van de ter vergadering aanwezige of vertegenwoordigde aandeelhouders (een informele stemming, met het karakter van een motie).

De Hoge Raad overweegt dat de wet bepaalt dat het bestuur en de raad van commissarissen bevoegd zijn tot het bijeenroepen van een algemene vergadering. In de wet is verder bepaald dat bij de oproeping de te behandelen onderwerpen worden vermeld. Uit de bevoegdheid van het bestuur en de raad van commissarissen tot bijeenroeping volgt de bevoegdheid van deze organen tot vaststelling van de agenda en dus tot vaststelling van de te behandelen onderwerpen.

De Hoge Raad overweegt vervolgens dat hierop in zoverre een uitzondering bestaat (in art. 2:114a BW-NL), dat een onderwerp waarvan de behandeling tijdig schriftelijk is verzocht door een of meer aandeelhouders die alleen of gezamenlijk ten minste drie procent van het geplaatste kapitaal vertegenwoordigen, wordt opgenomen in de oproeping. Deze bepaling geldt ook voor houders van certificaten van aandelen die met medewerking van de vennootschap zijn uitgegeven.

Terzijde: in Curaçao bepaalt de wet dat onderwerpen die tijdig door een stemgerechtigde als te behandelen zijn voorgedragen op de agenda worden geplaatst, tenzij het belang van een goede vergaderorde zich daartegen verzet. In elk geval wordt bij de oproeping mededeling gedaan van de voorgedragen onderwerpen. Het criterium van 3% bestaat in Curaçao niet en het fenomeen met medewerking van de vennootschap uitgegeven certificaten bestaat evenmin. Ik laat dit verder onbesproken

Uit de parlementaire geschiedenis volgt volgens de Hoge Raad dat de in artikel 2:114a BW-NL geregelde bevoegdheid beoogt bij te dragen aan de uitoefening van de eigen wettelijke bevoegdheden van de algemene vergadering en aan verbetering van het functioneren van de algemene vergadering als orgaan waaraan het bestuur en de raad van commissarissen verantwoording afleggen over het gevoerde beleid. Tevens volgt daaruit dat een onderwerp waarvan de behandeling is verzocht, een onderwerp kan zijn waarvoor aan de algemene vergadering geen wettelijke of statutaire bevoegdheid tot besluitvorming toekomt. Een verzoek op grond van artikel 2:114a BW-NL kan slechts in uitzonderlijke gevallen worden geweigerd.

De vraag is dus of de in artikel 2:114a BW-NL bedoelde aandeelhouders en certificaathouders ook het recht hebben de vennootschap te verplichten een onderwerp ter stemming (en dus niet alleen ter bespreking) op de agenda van de algemene vergadering te (doen) plaatsen als de algemene vergadering niet de bevoegdheid toekomt een besluit over dat onderwerp te nemen. De Hoge Raad beantwoord de vraag ontkennend, waarbij de Hoge Raad het volgende van belang acht:

Het bepalen van het beleid en de strategie van een vennootschap en de met haar verbonden onderneming is in beginsel een aangelegenheid van het bestuur van de vennootschap. De raad van commissarissen houdt daarop toezicht. De algemene vergadering kan haar opvattingen terzake tot uitdrukking brengen door uitoefening van de haar in de wet en de statuten toegekende rechten.

Dit laatste betekent in het algemeen dat het bestuur van een vennootschap aan de algemene vergadering verantwoording heeft af te leggen van zijn beleid, maar dat het, behoudens afwijkende wettelijke of statutaire regelingen, niet verplicht is de algemene vergadering vooraf in zijn besluitvorming te betrekken als het gaat om handelingen waartoe het bestuur bevoegd is. Ook is het bestuur niet verplicht de algemene vergadering in zo’n geval te consulteren. (Vgl. HR 13 juli 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7972, NJ 2007/434 (ABN Amro), rov. 4.3-4.4 en HR 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0976, NJ 2010/544 (ASMI), rov. 4.4.1)

Het bestuur heeft een eigen verantwoordelijkheid om zich te richten naar het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming (vgl. HR 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:797, NJ 2014/286 (Cancun), rov. 4.3). Dat belang kan de invoering, handhaving of beëindiging meebrengen van een bepaalde inrichting van de (vennootschappelijke) organisatie. Daarbij geldt dat iedere vennootschap binnen de grenzen van de wet vrij is haar (vennootschappelijke) organisatie naar eigen inzicht in te richten (vgl. de hiervoor vermelde beschikking van 9 juli 2010, rov. 4.4.2 onder (iv)). Voor zover bevoegdheden omtrent de inrichting van de (vennootschappelijke) organisatie toekomen aan het bestuur, valt de uitoefening daarvan samen met het bepalen van het beleid en de strategie van de vennootschap.

De conclusie hieruit is dat, aangezien het bepalen van het beleid en de strategie van een vennootschap en de met haar verbonden onderneming in beginsel een aangelegenheid is van het bestuur van de vennootschap en het bestuur niet verplicht is de algemene vergadering daaromtrent te consulteren, de in artikel 2:114a BW-NL bedoelde aandeelhouders en certificaathouders de vennootschap niet ertoe kunnen verplichten een onderwerp dat een aangelegenheid is van het bestuur ter stemming op te nemen in de agenda van de algemene vergadering. Daarbij doet niet ter zake dat die stemming geen rechtsgevolg heeft en wordt betiteld als een informele stemming, een aanbeveling, een motie of een peiling, aldus de Hoge Raad.

Hetgeen de Hoge Raad naar Nederlands recht heeft overwogen geldt, hoewel de regelingen ten aanzien van de vraag aan wie een agenderingsrecht toekomt niet gelijk zijn, evenzeer voor het recht in de Caribische delen van het Koninkrijk: ook daar is het bepalen van het beleid en de strategie van een vennootschap en de met haar verbonden onderneming in beginsel een aangelegenheid van het bestuur van de vennootschap en is het bestuur niet verplicht de algemene vergadering daaromtrent te consulteren.

Karel Frielink
(Advocaat, Partner)

(21 april 2018)

.

Comments are closed.