EFFECTENBEMIDDELAARS EN VERMOGENSBEHEERDERS

Wettelijke regeling ingevoerd in Curaçao

In Curaçao is afgelopen jaar de Landsverordening toezicht effectenbemiddelaars en vermogensbeheerders (Ltev) door de Staten aangenomen (PB 2016, 79). Deze landsverordening is op 17 juni 2017 in werking getreden (PB 2017, 53). St. Maarten kent (nog) geen vergelijkbare regeling. De bepalingen opgenomen in deze landsverordening inzake bijvoorbeeld beleggersbescherming zullen echter via het leerstuk zorgplicht ook voor St. Maarten gelden.

Blijkens de Memorie van Toelichting (MvT) heeft de Ltev primair tot doel een toezichtregime te introduceren voor bemiddelaars in het effectenverkeer en beheerders van vermogen teneinde de werking van de financiële markten inclusief de kapitaalmarkten in Curaçao naar een volgend niveau te tillen en om de positie van de (potentiële) beleggers op die markten verder te beschermen tegen risico’s.

Het is een ieder verboden in of vanuit Curaçao als effectenbemiddelaar of vermogensbeheerder op te treden zonder voorafgaande vergunning van de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten (CBCS) (art. 7 Ltev). Onder effectenbemiddelaar wordt verstaan: degene die beroeps- of bedrijfsmatig als tussenpersoon werkzaamheden verricht, gericht op de totstandkoming van transacties in effecten voor rekening van een cliënt (art. 1 onder e Ltev). Blijkens de MvT moet bijvoorbeeld worden gedacht aan:

  • op eigen naam maar voor rekening van derden verrichten van effectentransacties;
  • op naam en voor rekening van derden verrichten van effectentransacties;
  • als gevolmachtigde van derden, effectenorders van derden aanbrengen bij andere bemiddelaars; en
  • het aanbrengen van derden als cliënt bij een andere effectenbemiddelaar.

Onder vermogensbeheerder wordt verstaan: degene die beroeps- of bedrijfsmatig op grond van een overeenkomst, anders dan als beheerder van een beleggingsinstelling, op discretionaire basis het beheer voert over effecten die toebehoren aan een cliënt, of over aan een cliënt toebehorende middelen ter belegging in effecten, daaronder begrepen het verrichten of doen verrichten van effectentransacties voor rekening van de cliënt met wie de overeenkomst is gesloten (art. 1 onder r Ltev). De cliënt kan zowel een natuurlijke persoon als een rechtspersoon zijn.

Onder cliënt wordt verstaan: een persoon, niet zijnde een professionele marktpartij, aan wie een effectenbemiddelaar of een vermogensbeheerder een dienst aanbiedt of verleent of voornemens is aan te bieden of te verlenen (art. 1 onder a Ltev). Dit is een ruime categorie. Hieronder vallen alle personen, met uitzondering van professionele marktpartijen. De categorie professionele partijen bestaat uit beleggingsinstellingen, kredietinstellingen, pensioenfondsen, effectenbemiddelaars, vermogensbeheerders, verzekeraars, beursgenoteerde vennootschappen, alsmede ondernemingen met een balanstotaal van een door de CBCS vast te stellen bedrag, of een andere door de CBCS aangewezen partij.

In de MvT wordt opgemerkt dat om vast te stellen of sprake is van het verrichten van effectenbemiddeling of vermogensbeheer vanuit het buitenland in Curaçao, relevant is of de buitenlandse instelling zich, via internet, telefoon, televisie, fax, kranten, tijdschriften, direct mail, folders of andere elektronische of papieren communicatiemiddelen, richt op inwoners van Curaçao. Of dit het geval is wordt van geval tot geval beoordeeld, waarbij blijkens de MvT onder meer de volgende indicatoren een rol spelen: het gebruik van Papiamento, Engels of Nederlands als voertaal; de normale doelgroep van de gebruikte communicatiemiddelen zijn onder meer inwoners van Curaçao; adressering van de gebruikte communicatiemiddelen (bijvoorbeeld bij direct mail) aan inwoners van Curaçao; informatieverschaffing over Curaçao, bijvoorbeeld verwijzingen naar of informatieverschaffing over de wetgeving van Curaçao, het fiscale regime van Curaçao of een buitenlands fiscaal regime vis-à-vis Curaçao; en vermelding van aanspreekpunten in Curaçao. De MvT vervolgt:

Het gaat in beginsel dus om een zekere mate van directe of indirecte actieve gerichtheid op inwoners van Curaçao van de zijde van de buitenlandse instelling. Er geldt echter geen absoluut verbod om diensten te verlenen aan inwoners van Curaçao. Indien het initiatief volledig uitgaat van de (potentiële) cliënt zijnde een inwoner van Curaçao als gevolg waarvan een overeenkomst tot stand komt, dan valt dit in beginsel niet onder de reikwijdte van het verbod (initiative test). Voorwaarde is vanzelfsprekend wel dat activiteiten van de instelling op elk moment een passief karakter hebben. Indien meer dan incidenteel sprake is van de feitelijke totstandkoming van overeenkomsten met inwoners van Curaçao, dan zal dit een indicatie zijn dat de instelling zich mede richt tot inwoners van Curaçao. De verbodsbepalingen zijn ruim geformuleerd, opdat op een effectieve manier toezicht kan worden gehouden, ongeacht de wijze waarop de instelling haar activiteiten heeft georganiseerd. Tevens wordt hiermee voorkomen dat in de praktijk onduidelijkheid zou kunnen ontstaan over de reikwijdte van de verbodsbepalingen.

De wet bevat daarnaast bepalingen inzake algemeen verbindende voorschriften die door de CBCS kunnen worden vastgesteld (art. 9 Ltev), integere en beheerste bedrijfsuitoefening (art. 25 Ltev), afgescheiden bewaring van gelden en effecten (art. 30 Ltev), het voorkomen van belangenconflicten (art. 31 Ltev), het verbod op churning (art. 33 Ltev), reclame, precontractuele en doorlopende informatieplichten (art. 35 en 36 Ltev) en het ken-uw-cliënt vereiste (art. 37 Ltev). Verder zijn er onder meer bepalingen opgenomen die zien op geheimhouding en uitwisseling van informatie, de dekking van kosten (inzake vergunningen en toezicht), toezicht en handhaving, lasten onder dwangsom en bestuurlijke boetes, geldschulden en verjaring, openbaarmaking van overtredingen en openbare waarschuwingen, opsporing en strafbepaling, en bijzondere verplichtingen van de CBCS.

Ten overvloede wordt hier nog gewezen op de Landsverordening toezicht beleggingsinstellingen en administrateurs van respectievelijk Curaçao en St. Maarten (Ltba). De Ltba verbiedt in artikel 3 lid 1 eenieder om in of vanuit Curaçao respectievelijk St. Maarten, gelden of andere goederen ter deelneming in een beleggingsinstelling – waaraan geen vergunning is verleend door de CBCS -, te vragen of te verkrijgen dan wel rechten van deelneming in een dergelijke beleggingsinstelling aan te bieden. De CBCS kan vrijstelling van dit verbod verlenen (art. 10 Ltba).

In Curaçao geldt verder dat het een ieder is verboden zich direct of indirect tot het publiek te wenden ter zake van het aantrekken van opvorderbare gelden of het verlenen van kredieten door anderen dan de kredietinstellingen die zijn ingeschreven in het register (art. 45 lid 1 Landsverordening toezicht bank- en kredietwezen); het verbod in St. Maarten luidt nagenoeg hetzelfde. Voor zover effecten een schuldcomponent hebben én door (of namens) de uitgevende instelling zelf worden aangeboden, zullen zij onder het hier genoemde verbod vallen. Dit verbod geldt niet voor het uitgeven van aandelen of het openstellen van commanditaire deelnemingen. Er wordt dan immers kapitaal aangetrokken en de kapitaalverschaffer komt niet in de positie van crediteur, maar in die van aandeelhouder respectievelijk stille vennoot.

Karel Frielink
(Advocaat, Partner)

(1 november 2017)

.

Comments are closed.